De Japanse taal kent misschien weinig grammaticale uitzonderingen maar de duizend en één regeltjes maken het net zo moeilijk.
2. Tijden
De Japanse taal kan slechts twee tijden. Verleden tijd en tegenwoordige tijd, welke ook voor de toekomstige tijd gebruikt word.
3.
Alfabet
Er zijn geen klinkers en
medeklinkers, men spreekt van klanken die telkens een lettergreep
voorstellen. De uitspraak van elke lettergreep is even lang. De vijf
klanken: a, i, u, e, o zijn in het Japans dus lettergrepen.
4.
Persoonlijk voornaamwoord
Voor “ik” alleen al heb je meer dan
5 woorden en ondanks dat er verschillende persoonlijke
voornaamwoorden bestaan word het gebruik ervan beperkt. Men spreekt
elkaar voornamelijk aan met de naam en zo laat men het onderwerp uit
de zin, als de context het duidelijk maakt. Dit maakt het soms
moeilijk om iemand aan te spreken die je niet bij naam kent omdat wij
steeds persoonlijke voornaamwoorden gebruiken. Beleefdheid is zeer
belangrijk dus wees voorzichtig met hoe je anderen aanspreekt.
5.
Woordvolgorde
In Japan zijn staat het onderwerp
(als het niet weggelaten word) vooraan en het werkwoord achteraan de
zin. Alles daartussen kan eender waar staan aangezien het partikel
de functie van het woord beschrijft. Maar het word meestal op eenzelfde volgorde gebruikt.
(1)
Onderwerp – tijd – plaats – lijdend voorwerp – werkwoord
ik
– vandaag – thuis – brief – schrijven
(2)
Onderwerp – frequentie – tijd – bestemming – werkwoord
Ik
– vaak – rond zes uur – naar huis – terugkeren
6.
Partikels
Ook voorzetsels genaamd, deze komen
steeds na het naamwoord waartoe ze behoren. Ik heb een klein handig
boekje van ongeveer 140 bladzijden waar alle 69 partikels met alle
bijhorende regels in vermeld staan.
Ik
bibliotheek in ben.
Ik
bibliotheek in boek lezen.
Ondanks dit hetzelfde woord is in
het Nederlands, gebruik je in het Japans bij de eerste zin het
partikel ni en in de tweede zin de. De regel is
eenvoudig: je gebruikt de
bij de plaats waar de actie plaatsvind. Klinkt makkelijk maar het
zijn veel regeltjes en we vergeten ze makkelijk.
7.
Zinsstructuur
Dit woord zal vaak terugkomen.
Hiermee bedoel ik niet de woordvolgorde. Het gaat letterlijk over
grammaticale structuren die afhankelijk zijn van de context, de
situatie, eenvoudig gezegd: wat je wilt zeggen. In het Japans druk je
u niet eenvoudig uit in woorden maar volgens een bepaalde
zinsstructuur. Dit is moeilijk uit te leggen en maakt het Japans net
zo moeilijk omdat we vaak geen rekening houden met de situatie.
Voorbeelden:
(1)
Ik elke dag Japans studeer.
Als
je dit letterlijk vertaald maak je een fout. Om te beschrijven wat je
bij gewoonte doet nemen we een uitgangsvorm van het werkwoord
+ iru,
welke geen Nederlandse betekenis heeft.Ik elke dag Japans studeerde imasu.
(2)
Op de vraag: “Wat
deed je dit weekend?” kan je in het Nederlands antwoorden met:
- Ik ging naar een bar en keek een film
- Ik ging naar de bar en keek een film en zo
In het Japans gebruik je hiervoor
een heel andere zinsstructuur.
- Bar ni itte, eiga o mimashita.
- Bar ni ittari, eiga o mitari shimashita.
Als je Japans leert maak je snel de
fout om letterlijk alles met woorden willen de zeggen, terwijl je een
nieuwe grammaticale zinsconstructie moet maken. Een vaak voorkomende
structuur is de TE vorm van werkwoorden, dit heb je nodig om
eenvoudig en te vertalen om zinnen te verbinden.
Ik ga naar de bakker en daarna naar de slager.
Om dit te zeggen heb je een
grammaticale zinsstructuur nodig om “en daarna” te vertalen.
Mochten we eenvoudig woorden kunnen
gebruiken zou het al veel makkelijker zijn.
8.
Werkwoorden
Er bestaan 3 werkwoordgroepen, -ru,
-u en twee onregelmatige werkwoorden. Deze leren onderscheiden is
vrij makkelijk aangezien de -ru werkwoorden eindigen met -eru of -iru
op een aantal uitzonderingen na. Als je weet tot welke groep ze
behoren, weet je ook de stam. De twee onregelmatige moet je enkel
vanbuiten leren.
In principe kent met geen
vervoegingen in het Japans, ik spreek liever over uitgangen. Het
werkwoord word bepaalt door de tijd en de zinsstructuur, niet het
onderwerp.
ik
werk – jij werk – hij werk – wij werk – jullie werk – zij
werk
Weetje: alle Japanse werkwoorden
eindigen met de lettergreep u, ku, ga, su, tsu, nu, mu of bu. Om Japanse
werkwoorden te “vervoegen” gelden er vaste regels afhankelijk van
de laatste lettergreep. Dit gebeurt volgens vaste regels zonder
uitzonderingen. Dit is wat ik eerder bedoelde met dat de Japanse taal
weinig grammaticale uitzonderen heeft.
Als men deze regels kent is het
makkelijk om ze toe te passen. Laten we nu de -masu vorm in de
positieve tegenwoordige tijd toepassen.
ik
werkimasu – jij werkimasu – hij werkimasu – wij werkimasu –
jullie werkimasu – zij werkimasu
Hier zou de regel kunnen zijn:
werkwoord eindigt met k, werkwoord + imasu.
9. Werkwoorduitgangen
Zoals eerder vermeld spreek ik niet graag over werkwoordsvervoegingen maar uitgangen. Bij het vervoegen in het Nederlands wijzigt de betekenis van de zin niet, maar bij uitgangen wel.
Ik
werkitai
Dit is de -tai uitgang dat de
betekenis verandert naar “willen”. Deze zin betekend nu: ik
wil werken.10. Bijvoeglijke naamwoorden
Dit is een heel nieuw iets. De uitgangen van bijvoeglijke naamwoorden worden net zoals werkwoorden beïnvloed door de tijd en zinsstructuur. Zo is het even wennen om een bijvoeglijke naamwoord in de verleden tijd te gebruiken en zodus te "vervoegen."
11.
Beleefdheid
In Japan staat beleefdheid centraal
en dit is veel uitgebreider dan in onze taal. Zo speelt de leeftijd
een belangrijke rol, zelfs één jaar verschil maakt een wereld van
verschil. Wees altijd beleefd tegen ouderen. Voor buitenlanders is
het moeilijk om te weten welke manier van spreken te hanteren, je
wilt niet onbeleefd zijn, maar ook niet stijf overkomen bij vrienden.
12. Keigo
Dit kan je omschrijven als
eerbiedige spraak. Men gebruikt dit om de relatie tussen mensen of
de sociale status te verduidelijken. Hoe je andere personen
adresseert hangt af van je relatie met deze persoon. Dit kan
uitgebreid worden met eerbiedige werkwoorden. Als buitenlander ben je
bijna altijd de sigaar. Als je het niet gebruikt ben je onbeleefd, en
als je het gebruikt is de kans groot dat je ook onbeleefd bent. Het
word gebruikt voor zowel respect als minachting. Als het een troost
mag zijn, dit is zelfs moeilijk voor Japanners. Het is niet
eenvoudig om zomaar over te schakelen op eerbiedige woorden en ook al
wil je het niet gebruiken, je bent wel verplicht om het te leren als
je anderen wil verstaan. 13. Verklarend gezegde n
Ongeveer halfweg je Japanse studie krijg je te maken met een nieuwe manier om dingen te zeggen. Het verklarend gezegde gebruikt men om iets uit te leggen. Je kan het gebruiken om een verklaring te vragen of een verklaring te geven. Net zoals alle andere situatie gebonden grammatica, is het makkelijk om het te vergeten toe te passen. Als je het hoort in een zin kan je best het verklarend gezegde bestuderen om het gebruik ervan te leren. Want je hebt het ook nodig om in bepaalde situatie op een correcte en beleefde manier te antwoorden. Het verklarend gezegde vereist een kleine aanpassing in het gebruik van het werkwoord.
Ik
trein gemist.
Ik
trein gemisanakatta n desu.
Het werkwoord word in de tweede zin,
in een ander vorm gebruikt met n desu.
14. Meerdere talen in één
Het Japans is net als meerdere talen leren. Zo leer je eerst de twee vormen van spreken. Ik noem deze de normale en eenvoudige vorm. Later komt er nog het verklarend gezegde en keigo bij. Ook bestaat er een verschil tussen gesproken Japans en geschreven Japans. Minder belangrijk maar bestaat ook nog: verschillen tussen man en vrouw, spreken voor een groep mensen en het oud Japans dat men terug vind in theater en literatuur.